Wie is de rechthebbende?
Als uitgangspunt geldt dat een filmwerk in bijna alle gevallen auteursrechtelijk beschermd is. En die auteursrechten komen in principe toe aan de auteursrechtelijke maker, dat is degene die scheppende creatieve arbeid heeft geleverd.(1) Niet alle betrokkenen bij een filmwerk zijn auteursrechtelijke makers. Cateraars, podiumbouwers en stuntmensen leveren ook een (belangrijke) bijdrage aan het filmwerk, maar verrichten geen scheppende creatieve arbeid.
Er is bovendien niet één auteursrechtelijke maker aan te wijzen. De film komt namelijk tot stand door de bijdragen van (onder meer) acteurs, tekst- en scenarioschrijvers en regisseurs. Juridisch gezien bezitten al die betrokkenen – die een creatieve bijdrage hebben geleverd aan het filmwerk – de auteursrechten op hun bijdrage. En omdat die bijdrage onderdeel uitmaakt van het uiteindelijke filmwerk, hebben die betrokkenen ook een deel van de auteursrechten op het filmwerk in handen. Ze zouden dan – in principe; zie hierna – gezamenlijk auteursrechthebbende op het filmwerk worden.
Rechten van cameramensen
Slechts betrokkenen die scheppende creatieve arbeid hebben geleverd verkrijgen auteursrechten op een deel van de film. Dat zijn vanzelfsprekend de scenario- en tekstschrijvers, zij schrijven het verhaal; de acteurs, zij vertolken het verhaal; en de regisseur als artistiek leider. Voor cameramensen is dat niet vanzelfsprekend. Hoewel goed camerawerk getuigt van vakmanschap, is beslissend de vraag of de cameraman bij het opnemen keuzes heeft gemaakt die getuigen van scheppende arbeid.(2) En dat is slechts soms het geval. Dat licht ik toe. Een cameraman die de vrije hand krijgt bij het bepalen van camerapositief, lensgebruik, etcetera, zal veel creatieve keuzes (moeten) maken. Die cameraman levert dus waarschijnlijk een auteursrechtelijk relevante bijdrage aan het filmwerk, en in principe auteursrechten. De cameraman die daarentegen gebonden is aan de specifieke instructies van de regisseur of de ‘hoofdcameraman’, en die dus geen vrijheid heeft om zelf creatieve keuzes te maken, levert waarschijnlijk geen auteursrechtelijk relevante bijdrage en verkrijgt dus geen auteursrechten. In de juridische literatuur wordt ook wel verdedigd dat de director of photography (of: hoofdcamera-man) meestal wel een filmmaker in de zin van de Auteurswet is.(3)

Overdracht aan de producent
Toepassing van het systeem dat ik hiervoor heb toegelicht, zou in de praktijk tot grote problemen leiden. De exploitatie van een gezamenlijk auteursrecht is immers slechts mogelijk met instemming van álle rechthebbenden. En bij een groot aantal rechthebbenden is dat nogal moeilijk. Daarom heeft de wetgever in hoofdstuk 5 van de Auteurswet een aantal bepalingen opgenomen die specifiek zien op filmwerken.
In artikel 45d van de Auteurswet wordt bepaald dat de makers van het filmwerk worden “geacht aan de producent het recht overgedragen te hebben om (…) het filmwerk te verhuren en anderszins openbaar te maken”.(4) Deze wettelijke regeling leidt ertoe dat de filmmakers de auteursrechten op hun bijdrage aan het filmwerk automatisch overdragen aan de producent. Daarvan kun je in een overeenkomst afwijken, maar in de praktijk wordt dat vrijwel niet gedaan. De tussenconclusie is dus dat de cameraman, ook al levert hij auteursrechtelijk relevante bijdrage aan de film, in de praktijk geen auteursrechten heeft.
Billijke vergoeding
Maar de cameraman staat gelukkig niet met lege handen. Als tegenprestatie voor de hiervoor besproken overdracht van auteursrechten, dient de producent namelijk een ‘billijke vergoeding’ te betalen (zie ook artikel 45d Auteurswet). De hoogte van de vergoeding ligt niet vast in de wet, maar dient – zoals gezegd – ‘billijk’ te zijn. Dat houdt in dat de vergoeding in een redelijke verhouding moet staan tot de exploitatievormen (op televisie, internet, etcetera) en de opbrengsten die de exploitatie van de film met zich meebrengt. Werk je mee aan een kaskraker, dan zal een billijke vergoeding dus doorgaans hoger uitvallen dan wanneer je aan een filmhuisdocumentaire meewerkt.
Het is in de praktijk gebruikelijk om de billijke vergoeding in één keer (lump sum) te betalen, in de vorm van de vergoeding die wordt betaald voor de filmwerkzaamheden. Overigens kan de producent het recht op een billijke vergoeding niet contractueel uitsluiten.
De wetgever ziet de regisseur en de scenarioschrijver(s) als de belangrijkste makers van een filmwerk. Zij hebben daarom het recht op een proportionele billijke vergoeding, die anders dan de hiervoor besproken vergoeding moet worden betaald voor iedere uitzending op televisie. Deze vergoeding wordt ook betaald door de partij die het filmwerk uitzendt, en niet door de producent. Om het verzamelen en uitkeren van deze proportionele vergoedingen te vergemakkelijken, bepaalt de Auteurswet dat er collectieve beheersorganisaties zijn die het innen en uitkeren van de vergoedingen beheren.
Best seller films
Zoals hiervoor toegelicht, geldt voor cameramensen in principe dat zij éénmalig een ‘billijke’ vergoeding ontvangen. In de praktijk komt het echter met enige regelmaat voor dat een cameraman een bescheiden vergoeding heeft ontvangen (‘er is geen budget’), terwijl de film later commercieel een daverend succes blijkt te zijn. Gelukkig staat de cameraman dan niet met lege handen. De regeling over het filmauteursrecht bepaalt namelijk dat de zogenaamde bestseller-bepaling óók van toepassing is op filmwerken (art. 25d Auteurswet).(5) Deze bepaling houdt – kortgezegd – in dat filmmakers, waaronder cameramensen die een auteursrechtelijke relevante bijdrage hebben geleverd, van de producent een aanvullende billijke vergoeding kunnen vragen. Dat recht kunnen zij enkel uitoefenen als de film (onverwacht) een bestseller is geworden, en de oorspronkelijke vergoeding daardoor in een wanverhouding is komen te staan ten opzichte van de opbrengsten van de film.
Kortom, wees je als filmmaker en cameraman ervan bewust dat je niet met lege handen staat. Dat geldt in het bijzonder als je wordt geconfronteerd met een film die (onverwacht) een succes blijkt te zijn.
Noten
1. Filmproducenten hebben vaak weinig personeel in dienst, maar werken veelal met ZZP’ers die op opdrachtbasis werkzaamheden verrichten en een bijdrage leveren aan het filmwerk. Er zal dus niet snel sprake zijn van werkgeversauteursrecht (art. 7 Auteurswet).
2. Er zijn natuurlijk ook veel ‘cameravrouwen’, die ik niet mag vergeten te noemen. Vanwege de leesbaarheid van deze column noem ik echter alleen de ‘cameraman’. Ik bedoel daarmee ook de cameravrouw.
3. R. Wigman & W. Bierman, ‘PGIE: Film voor de rechter’, DeLex 2011, p. 45.
4. Nota bene: de producent is de persoon of het bedrijf dat het filmwerk (commercieel) zal exploiteren.
5. Zie ook: D.J.G. Visser & J.A. Schaap, ‘Het nieuwe filmauteurscontractenrecht’, IER 2015/22.
Dit artikel is eerder verschenen in Focus 12 – 2018
Meer goede artikelen lezen? Neem nu een abonnement op Focus en betaal niet € 68,- voor een jaar maar € 47,60. Je krijgt dan 30% korting en elke maand Focus in de brievenbus!