Auteursrechtelijk makerschap
In de praktijk hoor ik vaak de uitspraak: “Ik heb een fotograaf betaald om foto’s te maken, dan ben ik toch auteursrechthebbende?” Ik vind die uitspraak heel begrijpelijk en in de praktijk soms misschien ook wel rechtvaardig, maar zo werkt de Auteurswet niet.
Als hoofdregel geldt dat de auteursrechtelijke ‘maker’ van een beschermd werk de auteursrechten verkrijgt (art. 1 Auteurswet). De maker is de persoon die de creatieve prestatie levert, die resulteert in een auteursrechtelijk beschermd werk. Bij foto’s zal dat meestal de fotograaf zijn, omdat hij (onder meer) het te fotograferen object, de enscenering, belichting, hoek en lensafstand bepaalt. Wij kennen in Nederland geen ‘opdrachtgeversauteursrecht’. Als uitgangspunt is de fotograaf dus auteursrechthebbende, en niet de opdrachtgever. En dat kan in de praktijk tot (nodeloze) discussies leiden. Stel bijvoorbeeld dat een opdrachtgever een fotograaf (tegen betaling) een fotoreportage laat maken. Bij het verstrekken van de opdracht wordt door de opdrachtgever gemeld dat hij de foto’s in zijn webshop zal gaan gebruiken. Als de fotograaf de opdracht aanneemt en uitvoert, dan geeft hij impliciet toestemming aan de opdrachtgever om zijn foto’s in de bedoelde webshop te gebruiken (dat wordt een impliciete licentie genoemd). Echter, als de opdrachtgever diezelfde foto’s vervolgens wil gebruiken in een tv-reclame, dan moet hij juridisch gezien opnieuw toestemming vragen aan de fotograaf en een ruimere licentie verkrijgen. De fotograaf mag aan die toestemming voorwaarden verbinden. Zo mag hij een aanvullende vergoeding vragen, en staat het hem – meestal – vrij om toestemming te weigeren. Dat valt opdrachtgevers vaak rauw op hun dak, omdat zij ervan uitgaan dat ze de ‘door hen betaalde’ foto’s onbeperkt mogen gebruiken.
In de praktijk zie ik dat sommige fotografen hier hun verdienmodel van maken. Die fotografen passen hun prijsstelling aan op de omvang van de licentie die zij verstrekken: ‘€ 100,- per foto voor gebruik in een krantenadvertentie, € 200,- per foto voor gebruik in een online-advertentie, en € 600,- voor de overdracht van de volledige auteursrechten’.(1) Als je als opdrachtgever de auteursrechten op de foto’s wil verkrijgen, dan zul je met de fotograaf moeten overeenkomen dat hij de auteursrechten aan je overdraagt. Let overigens op dat een overdracht van auteursrechten – want dat is wat opdrachtgever en fotograaf dan overeenkomen – schriftelijk met handtekening moet worden vastgelegd. Een mondelinge overdracht is niet mogelijk.
Bewijsvermoeden
In een geschil is soms lastig vast te stellen wie de maker is – iemand kan zich voordoen als de fotograaf, terwijl hij dat niet is. Daarom heeft de wetgever een zogenoemd bewijsvermoeden in de Auteurswet opgenomen. Dat bewijsvermoeden luidt: “[b]ehoudens bewijs van het tegendeel wordt voor den maker gehouden hij die op of in het werk als zoodanig is aangeduid, of bij gebreke van zulk eene aanduiding, degene, die bij de openbaarmaking van het werk als maker daarvan is bekend gemaakt door hem, die het openbaar maakt” (art. 4 lid 1 Auteurswet). Deze ietwat cryptische bepaling houdt kortgezegd in, dat de rechter ervan uitgaat dat de fotograaf onder wiens naam een foto wordt gepubliceerd de auteursrechtelijke maker en dus de auteursrechthebbende is. Als de tegenpartij desondanks meent dat de zelfbenoemde fotograaf in werkelijkheid de foto niet heeft gemaakt, dan is het mogelijk om tegenbewijs te leveren. Eenzelfde bewijsvermoeden geldt voor beschermde werken die voor het eerst door een rechtspersoon (een bedrijf) openbaar worden gemaakt. Ook daar is tegenbewijs mogelijk.

Uitzonderingen op de hoofdregel
Eén van de uitzonderingen op de hoofdregel dat degene die de creatieve prestatie levert de auteursrechtelijke maker en dus rechthebbende is, is de zogenoemde maker in dienstbetrekking (art. 7 Auteurswet). Vanwege deze uitzondering komen de auteursrechten die een werknemer als maker zou verkrijgen automatisch toe aan de werkgever. In de wet staat dat de werkgever in dat geval als ‘maker’ en dus als auteursrechthebbende wordt gezien. Toegepast op fotografie: een fotograaf in dienstbetrekking (of een daaraan gerelateerde functie) maakt feitelijk foto’s voor zijn werkgever, maar juridisch gezien is het de werkgever die de foto’s maakt, en dus auteursrechthebbende is. De fotograaf bezit dan dus niet de auteursrechten op zijn eigen foto’s.
Deze wettelijke uitzondering is slechts van toepassing indien ‘de arbeid, in dienst van een ander verricht, bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst’. Als hobbyfotograaf hoef je dus niet ongerust te zijn dat jouw werkgever de auteursrechten op jouw foto’s verkrijgt, omdat het maken van foto’s niet binnen jouw taakomschrijving als werknemer past.(2)
Een andere uitzondering op de hoofdregel betreft werken die tot stand zijn gekomen onder ‘leiding en toezicht’ van een ander. Zoals gezegd wordt degene die het creatieve werk heeft verricht als auteursrechtelijke maker gezien. Als diegene andere personen opdracht geeft om onder zijn leiding mee te werken aan dat werk, en hij geeft duidelijke instructies hoe het werk tot stand moet komen, dan geldt dat slechts degene die leiding en toezicht geeft auteursrechtelijk maker, en dus auteursrecht-hebbende wordt. Als je dit op fotografie betrekt, dan zou je bijvoorbeeld kunnen denken aan de fotoreportage die vrijwel helemaal wordt gedicteerd door een artistiek leider of hoofd-fotografie, en waarin de fotograaf – die de foto’s schiet – zelf geen inspraak heeft.
Kortom, het is een hardnekkig fabeltje dat de opdrachtgever automatisch de auteursrechten op de foto’s verkrijgt die hij door een fotograaf laat maken. Dat gaat ook niet op als de fotograaf goed betaald krijgt. De fotograaf maakt creatieve keuzes bij het maken van de foto, is dus de auteursrechtelijke ‘maker’ en bezit daarom de auteursrechten. Weliswaar zijn er uitzonderingen, maar die zullen voor de meeste fotografen niet snel van toepassing zijn.
Ten slotte nog een terzijde. Ik heb het nu gehad over jouw relatie als fotograaf met een ander die foto’s afneemt. Het wordt juridisch gezien helemaal interessant als je samen met andere fotografen een foto maakt. Immers, als meerdere personen creatieve keuzes maken bij het maken van een foto, dan worden zij gezamenlijk als auteursrechtelijke makers gezien. Als je de creatieve bijdragen van de verschillende fotografen niet van elkaar kunt scheiden, en dat zal bij foto’s meestal zo zijn, dan worden zij gezamenlijk auteursrechthebbende op de foto. Dat noem je een gemeenschappelijk auteursrecht. Voor gemeenschappelijke rechten geldt een afzonderlijke wettelijke regeling, die bepaalt wat de onderlinge rechthebbenden (de ‘deelgenoten’) met het gemeenschappelijke auteursrecht op de foto’s mogen doen, en wanneer zij daarvoor instemmen van de overige deelgenoten nodig hebben. Dat is wellicht een onderwerp voor een volgende column.
Noten
1. In een eerdere bijdrage van Focus (editie 11, november 2018) ga ik nader in op de commerciële kansen die een goede auteursrechtlicentie biedt.
2. Als het maken van foto’s niet tot jouw taakomschrijving behoort, maar een werkgever geeft jou een incidentele opdracht om foto’s voor hem te maken, dan geldt de uitzondering wel en wordt jouw werkgever als maker gezien en is hij auteursrechthebbende.
Deze bijdrage is gepubliceerd in Focus februari 2019
Altijd nuttig zo’n artikel Jeroen.
Zou misschien vollediger zijn geweest wanneer je bij het stukje over de uitzonderingen ook iets over het persoonlijkheidsrecht had vermeld. Als (ex-) fotograaf in loondienst kun je toch op z’n minst een poging wagen daar iets mee te doen als je merkt dat je (voormalige) werkgever zijn archief (en dus ook ‘jouw’ foto’s) wil ‘opruimen’, wellicht zelfs wil vernietigen.
Succes en plezier verder.
@Henri, er zijn geen uitzonderingen op persoonlijkheidsrechten! Het auteursrecht beschrijft dat zowel de explotatie- als persoonlijkheidsrechten aan de auteur toebehoren. En als (ex-)fotograaf in loondienst ben je nooit de auteur. Dus ook als je denkt gebruikt te kunnen maken van je rechten op naamsvermelding of verzet tegen verminking, helaas. Je bent niet de auteur, dus die rechten liggen niet bij jou.
Tja Patrick, Jeroen heeft er voor doorgeleerd en ik ben een eigenwijze fotograaf, die in een ver verleden juridisch heeft zitten knutselen en daar nog steeds een tik aan heeft overgehouden. Jouw achtergrond ken ik niet, maar je reactie is in ieder geval wel wat kort door de bocht. Al vele jaren is er namelijk discussie over wat met betrekking tot het persoonlijkheidsrecht bedoeld wordt met de ‘maker’ (die auteur van jou dus). Gaat het om de fictieve maker, bijvoorbeeld de werkgever die in art. 7 het auteursrecht krijgt toegeschoven, of moeten we denken aan de fysieke maker, in ons geval dus de fotograaf zelf. Online zijn er diverse publicaties over te vinden en uit jurisprudentie blijkt dat rechters dit punt verschillend uitleggen.
Juist vanwege die discussie en de gedifferentieerde rechtspraak hieromtrent schreef ik, dat je op z’n minst een póging kunt wagen om je (ex-)werkgever te wijzen op het persoonlijkheidsrecht en te vragen ook jouw belangen te respecteren. Een dergelijk advies staat overigens ook op pag. 32 van het in fotografenkringen vaak aangeprezen boek ‘Buiten Beeld’, in 2007 nota bene uitgegeven door Focus Publishing BV, ISBN 9789072216885.
Persoonlijk vind ik dat punt 2 van art. 25 al kan aantonen dat de wetgever hier nooit de werkgéver als maker voor ogen had. Een grote categorie werkgevers, denk bijvoorbeeld aan grote bedrijven en overheden, overlijdt namelijk niet, heeft geen wilsbeschikking gemaakt en zal ook geen nabestaanden hebben als omschreven in art. 25a. Maar hier spreekt de eigenwijze fotograaf…………
Nog één ding, ik had het niet over uitzonderingen op het persoonlijkheidsrecht, maar stelde voor om in Jeroens artikel bij de alinea ‘Uitzonderingen op de hoofdregel’ iets over het persoonlijkheidsrecht op te nemen. Als aanvulling dus op wat hij daarin al beschrijft.
Plezier en groet.