Zijn eerste camera kocht Léon toen hij zeventien jaar oud was. Hij reed het WK in Moskou en na de wedstrijd liep hij met een aantal ploeggenoten door de stad. Daar verkocht een jongen op straat bontmutsen, Sovjetvlaggen en camera’s.
Léon kocht een Zenit, die het inmiddels helaas niet meer doet, maar hij heeft hem wel bewaard.

Léon: “Ik maakte thuis op mijn slaapkamer macrofoto’s van cd-hoesjes, maar omdat de belichting totaal niet stabiel was, werd de ene foto iets donkerder dan de andere. Dat had wel een leuk effect. Ik plakte vervolgens zo’n twintig foto’s tegen elkaar en had zo een poster voor in mijn kamer. Zo was ik al bezig met fotografie.
Toen ik profwielrenner werd, stopte ik met fotograferen. Het paste niet in mijn bestaan in de topsport. Zeker niet in die tijd. Ik heb het weer opgepakt bij de geboorte van mijn eerste dochter. Ik werd weer enthousiast en voor ik gestopt was met fietsen, had ik thuis al een studio.
Mijn laatste jaren als profwielrenner reed ik bij een Chinese ploeg. Dat was niet zo intensief als op het hoogste niveau, en ik kon in deze periode mee als fotograaf met de Tour de France. Ik had natuurlijk goede contacten met journalisten, en zo kon ik kijken of ik een bestaan als sportfotograaf überhaupt leuk zou vinden of niet. En ik doe het nog steeds, dus ja, dat is helemaal goed gekomen.”
En waar fotografeer je mee?
“Ik fotografeer met een Canon EOS R3 en een R5. Het meeste gebruik ik de EF 100-400mm F4.5-5.6 IS USM en een 24-105mm F4 L IS USM. Daarnaast heb ik altijd een 11-24mm F4 L USM in de tas zitten, dat vind ik ook een leuke lens. Maar die geeft zo’n apart effect, dat ik die natuurlijk niet heel veel gebruik. Ik pak hem gewoon af en toe, voor een binnenbocht bijvoorbeeld. De 100-400mm is de meest praktische, omdat je dan tijd genoeg hebt om te wisselen van objectief of van plek. Als je met een 200mm schiet, zijn de renners al redelijk dichtbij en heb je geen tijd meer voor een alternatief.
Ook heb ik de 70-200mm 2.8 mee voor als het wat donkerder is. Beide lenzen dienen ook als back-up mocht een lens het onderweg begeven om welke reden dan ook. Mijn fotoapparatuur koop ik altijd bij Nivo-Schweitzer in Amsterdam. Vooral in het begin van mijn fotocarrière waren ze heel belangrijk voor mij en hebben ze mij heel goed geadviseerd. Daar zijn ze sterk in. Het is nog steeds mijn vaste winkel waar ik graag heenga en de winkel waar ik iedereen naartoe stuur die meer wil met fotografie.”


En hoe bereid je je voor op zo’n koers?
Ga je het parcours helemaal verkennen om te kijken waar je het liefste staat?
“De meeste parcoursen ken ik wel. En Google Maps is heel erg handig om erbij te hebben. Alle wegen om het parcours af te snijden heb ik in Google Maps staan. Zeker bij de klassiekers (belangrijke eendaagse wedstrijden – red.), waarbij ik op de motor zit, weet ik grotendeels welke stops ik doe. Ik weet ook dat ik, als de kopgroep vijf minuten voorsprong heeft, niet kan wachten op het peloton, etcetera, etcetera.
Verder probeer ik zo veel mogelijk open te laten, omdat ik anders met oogkleppen op aan het fotograferen ben. Het gaat namelijk altijd anders dan je gepland hebt; je hebt met publiek te maken en dat moet je ook gebruiken. Je moet altijd bekijken hoe de situatie is. En je moet creatief zijn in het kiezen van je posities, zoals bovenaan staan op een klimmetje, of juist net eronder. En op de kasseienstroken niet aan het einde gaan staan, maar in het midden, dat geeft natuurlijk ook al een ander beeld. Je kunt, in plaats van met een telelens schieten vanuit de buitenbocht, in de binnenbocht gaan staan.
Maar bijvoorbeeld op de Muur van Geraardsbergen, bij de Ronde van Vlaanderen, heb ik een vaste plek vanwaar ik fotografeer, omdat die plek de mooiste is. Het is lastig om het dan anders te doen. Het zijn de renners die elk jaar het verschil maken. Of ze met tien man komen, of eentje komt alleen, dat geeft natuurlijk een heel ander beeld. Je hebt met publiek te maken, en met het weer. Dat is de variatie. In een kleinere koers wil ik nog wel eens een andere plek kiezen, waarbij het klassieke beeld minder belangrijk is.”


Is het een voordeel dat je vroeger zelf hebt gekoerst?
“In het begin was het een groot voordeel. Iedereen vond het interessant dat ik de stap naar fotografie had gemaakt, waardoor het makkelijker was om opdrachten te krijgen. Maar ik heb toen ook wel opdrachten gekregen waar ik helemaal nog niet klaar voor was. Ik heb wel alles aangepakt en het is daardoor heel snel gegaan met mijn fotografie-carrière.
Of ik nu nog een voordeel heb… Dat is lastig te zeggen, omdat de fotografen die er zijn, ook allemaal al jaren in de koers zitten. Misschien hebben ze nooit op een fiets gezeten, maar ja, zij kennen het spelletje inmiddels ook wel. Iedereen heeft zijn eigen stijl en misschien dat je daar wel iets van meeneemt, van wat je zelf hebt meegemaakt.”
Let jij ook op het landschap om je heen? En op hoe dat in beeld komt? Ik zag op je Instagram dat je ook landschappen maakt. En je hebt portretten van wielrenners én actiefoto’s, dat is best een brede range.
“Ja, en dat vind ik ook het leuke aan het fotograferen van wielrennen, het is heel breed. Binnen een wedstrijd kun je al verschillende soorten beeld leveren. Ik merk dat, hoe dichter je naar de finale van een wedstrijd komt, hoe belangrijker de close-ups worden. Dan wil ik de gezichten van de renners zien, hun spanning. In het begin van de koers heb je vaak wat meer vrijheid. Behalve de koersen fotografeer ik ook events eromheen, bijvoorbeeld van sponsoren.
Ik fotografeer ook voor fietsmerken, hun ploegen en materialen, in of buiten de studio. Dat is natuurlijk totaal iets anders dan een koers fotograferen, maar het blijft binnen het kader van wielrennen.
Eigenlijk doe ik niet eens zo heel veel wedstrijden. Alleen de klassiekers. De Giro d’Italia doe ik alleen de eerste week. De Tour de France doe ik altijd helemaal, ook de vrouwentour en het WK. De Vuelta doe ik helemaal niet. Als je naast de nieuwsfoto’s ook voor merken werkt, hebben die op een gegeven moment genoeg foto’s. Ze hebben gewoon geen interesse meer om jou erheen te sturen. Ik vind het op zich prima, want als je het hele voorjaar hebt gefotografeerd, dan raak je ook een beetje verzadigd in je creativiteit. Wielerseizoenen zijn best lang.”

Wat ligt jou het beste? Wat vind je het leukst om te doen?
“Eigenlijk de afwisseling, ik zou niet een vorm van fotograferen willen kiezen en ik zou er ook niet een uit willen laten. Ik ben net naar een hotel geweest van een ploeg, om daar een fiets te fotograferen. Dat vind ik ook leuk om te doen, daar tijd voor te nemen. De juiste locatie en de juiste hoeken te vinden, waar de fiets goed uitkomt.
Maar ik vind het ook prachtig om een close-up te maken als iemand vol in de finale naar de overwinning aan het rijden is.
Eigenlijk het minst leuke om te doen is een finishfoto, vaak is het lastig om daar iets speciaals te doen. En iedereen staat daar al. Het voelt niet zo goed als je met twintig collega’s naast elkaar zit. We worden ook steeds meer beperkt door regels voor waar je kunt komen en waar je niet mag komen. Maar we proberen creatief te blijven.”

Tijdens een koers zit je achter op de motor, hè?
“Bij de klassiekers meestal wel. Bij de Ronde van Vlaanderen bijvoorbeeld, die heeft veel kleine wegen en er zijn dan zoveel mensen op de been, dat je je met een auto vastrijdt. Dan is de motor veel praktischer. Bij veel van de grote rondes als de Giro d’Italia en de Tour de France, hebben alleen fotografen van agentschappen accreditatie om op het parcours te werken. Als ik voor het ANP zou gaan, zou ik dus misschien ook mogen, maar als individuele fotograaf moet ik om de wedstrijd heen rijden.
De Tour de France doe ik met de auto, mede om logistieke en financiële redenen. Die wedstrijd duurt drie weken en daarna nog twee weken de vrouwentour. Voor vijf weken een motard (een motorrijder – red.) inhuren is te kostbaar. Bovendien vervoer je met de auto natuurlijk veel makkelijker al je spullen voor zoveel weken. Bij een etappe in de bergen heb je meestal maar een mogelijkheid om te fotograferen; je kunt alleen maar de berg op rijden, een parkeerplek uitzoeken en van daar een stukje lopen. Tegenwoordig sluiten ze al vrij vroeg een berg af, meestal een dag van tevoren, maar met de mijn accreditatie kun je op de dag zelf de berg omhoog. Als de renners voorbij zijn geweest, was dat het voor die dag.
Bij vlakke etappes kun je je wel meerdere keren verplaatsen. Waar ze niet te veel in de rechte lijn rijden, zou je de renners maximaal een keer of vier kunnen fotograferen. In de Ronde van Vlaanderen kan ik ze wel een keer of zestien fotograferen op een dag. Je moet dat wel heel goed plannen.
Als ik met de auto ben, dan kan ik de laatste stop op veertig kilometer voor de finish doen om vervolgens op tijd daar te zijn. Met de motor heb ik er, na de stop van veertig kilometer, nog drie, denk ik, en daarna de finish.”
Hoeveel krijg je mee van zo’n koers onderweg?
“Ik probeer zoveel mogelijk mee te krijgen, omdat je natuurlijk ook moet anticiperen op wat er gebeurt. Je wilt weten welke renners in de kopgroep zitten, of als een belangrijke renner pech krijgt. Dan moet je er toch iets mee doen. Dus ja, ik volg de koers redelijk nauw. Alleen, of het een mooie koers is of dat iemand iets speciaals heeft gedaan, dat mis je heel vaak. Maar op een andere manier zit je er ook wel weer middenin.”

En hoe doe jij dat met valpartijen? Want dat heb jij natuurlijk zelf ook meegemaakt.
“Ik heb er zelf geen actieve herinnering aan dat ik bij een valpartij werd gefotografeerd. Daar ben je natuurlijk ook helemaal niet mee bezig als je op de grond ligt. Ik had er zelf geloof ik niet zoveel moeite mee. Ik heb er nu misschien meer moeite mee om het vast te leggen, dan dat ik zelf vastgelegd werd.
Meestal rijd ik door. Tenzij het echt een belangrijke renner is voor die dag, waardoor de nieuwswaarde heel groot is. Maar als het een gewone renner is, is dat voor mij niet genoeg.
Je zit er als fotograaf sowieso nooit echt pal bovenop. De medici zijn er altijd heel snel bij. Zij rijden achter het peloton of achter de kopgroep. Die moeten natuurlijk alle ruimte hebben om hun werk te kunnen doen. En je hebt ploegleiders, en mechanici die een vervangende fiets bij zich hebben. Die hebben allemaal voorrang op dat moment.”
Hoe onderscheid jij je van andere fotografen? Wat is jouw eigen stijl en waarin zou je je meer willen ontwikkelen?
“Dat vind ik altijd lastig om te zeggen van jezelf. Maar ik probeer vaak dicht op de persoon te komen. Dat vind ik mooi om te hebben. Voor mij draait alles om emotie, van de renner zelf of van het publiek. Dat is voor mij het belangrijkst van wat wielrennen is. En je probeert toch een beetje een andere hoek te vinden dan de standaard persfotografie, dat lukt de ene keer beter dan de andere keer.
Ik fotografeer nu zo’n 95% wielrennen, omdat mijn netwerk in het wielrennen zit. Ik zou ook best iets anders willen doen, echt portretten maken bijvoorbeeld, buiten de wielersport. Geen snelle portretten die je voor de start maakt, maar een echt portret, waar je de tijd voor neemt.”
WORKSHOP
Fotografeer Léon op de fiets
Naast fotograaf is Léon ook freelance testredacteur voor het blad Fiets. Elke maand test hij fietsen, en bij die testartikelen moet een foto komen, van Léon op die fiets!
Wil jij jouw foto bij zijn testartikel terugzien?
Schrijf je dan in voor deze workshop en leer van Léon hoe je de beste actiefoto van een wielrenner maakt. We verzamelen op de redactie van Focus in Haarlem en gaan, na het theoretische deel, het nabijgelegen natuurgebied in waar Léon op de fiets zal springen. Deze workshop wordt georganiseerd in samenwerking met Canon en met Nivo-Schweitzer.
Datum: zaterdag 3 juni 2023
Tijd: 11:00-16:00
Locatie: Tingietersweg 115, Haarlem
Prijs voor Focus-abonnees: € 105,-
Prijs voor niet-abonnees: € 125,-
Inclusief koffie/thee, lunch en chips
Aanmelden kan op: focusmagazine.nl/product-categorie/workshop/
Houd onze berichten in de gaten voor meer workshops van Léon van Bon. Het is mogelijk dat er in het najaar nog een workshop georganiseerd zal worden.
Dit interview is eerder verschenen in Focus 4- 2023
Wil je meer mooie interviews lezen? Neem een abonnement op Focus zodat wij mooie artikelen kunnen blijven maken .